In de NRC Boekenbijlage van vandaag, 4 januari 2013 staat ‘De rijpgrage bomen buigen’, een mooie bespreking van gestamelde werken door Arie van den Berg in de NRC Boekenbijlage, 4 januari 2013. Arie van den Berg: “In haar vijfde bundel gaat Rozalie Hirs (1965) een stap verder in de grammaticale desintegratie van haar werk. De kracht van haar beste gedichten schuilt in de opgeroepen sfeer.
Conceptuele kunst en artistieke schoonheid gaan niet altijd een gelukkige verbinding aan. Ideeënkunst doet weinig beroep op wat we voor het gemak intuïtie noemen. Critici hebben daardoor soms grote moeite om hun waardering voor dit soort expressie te uiten. Oek de Jong bijvoorbeeld toonde zich onlangs in Kunstbeeld uitgesproken negatief over de conceptuele overdaad in de nieuwbouw van het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Conceptuele poëzie schept een soortgelijk belevingsprobleem. Vijf jaar geleden raakte ik vertwijfeld door de taalflarden in Dan op de zeevaartschool van F. van Dixhoorn. Op afstand leek zijn poëzie vormvast, maar bij lezing viel de taal uiteen. De onderliggende telmechanismen en de daaruit voortvloeiende muzikale patronen ontgingen me niet, maar ik vond ze te particulier om in mee te gaan. Dat kwam ook doordat de poëtische stelregel ‘Zo veel mogelijk zeggen in zo weinig mogelijk woorden’ door Van Dixhoorn tot een uiterst minimalisme werd doorgedreven.
De poëzie van Rozalie Hirs lijkt verwant met die van Van Dixhoorn, maar er zijn nadrukkelijke verschillen. Hirs gaat graag breeduit, en reikt daarmee naar maxima. Ze is ook componist, maar in haar poëzie niet van études, zoals Van Dixhoorn, maar van kamermuziek tot orkestwerk. Haar beste gedichten ‘zingen’ en hebben een dwingende melodie. Ze kwam ook niet zoals Van Dixhoorn conceptueel uit de lucht vallen. Sinds haar debuutbundel uit 1998 is haar ontwikkeling duidelijk te volgen.
De verzen in Locus (1998) en Logos (2002) leken per stuk nog traditioneel, maar de tweede bundel was al wel conceptueel gestuurd. Logos is een doorgecomponeerd opus over het mensenlichaam. Per gedicht kun je het concept als lezer ontlopen, maar op de middenpagina’s blijkt zonneklaar wat de dichter bedoelt. Een ontveld lijf verwijst daar in twee of drie letters tellende verwijzingen naar de alfabetisch geordende verzen in de bundel. Hier hanteerde Hirs, denk ik, de constructieve verworvenheden van haar scholing in chemische technologie en compositie. Het was de aanzet tot drie volgende bundels ideeënpoëzie. In [Speling] (2005) betrof het nog een bescheiden concept. Op de eerste 39 pagina’s groeien de verzen min of meer regelmatig met steeds één regel. Daarna hapert het systeem en ten slotte vallen de regels tien pagina’s lang uiteen. In Geluksbrenger (2008) zette Rozalie Hirs verdere stappen op de weg naar desintegratie. Vooral ook in syntactisch opzicht. Haar poëzie hield zich niet meer aan de linguïstische wetten. Haar versregels ontliepen de taalregels en waaierden daarbij soms uit de hand van de zetter.
Ook in Ge sta mel de werken stoeit Hirs met de spelregels van communicatieve taal. Meer dan in mededeling schuilt haar boodschap in klank en de daardoor opgeroepen sfeer. Niettemin is ze wel degelijk bezig met taalprincipes, getuige de mededeling in haar ‘Aantekeningen’ dat de series ‘het wil je en wil je’ en ‘long at present longing’ ‘de intrinsieke regels van het Nederlands en het Engels via structuren op zinsniveau’ onderzoeken. Dat is een interessant bericht, maar mijn leesplezier is allerminst gebaat bij dit cerebrale weetje. Begin dus niet met die aantekeningen. De verzen hebben los daarvan meer zeggingskracht.
Ik had het over sfeer. Een prachtig voorbeeld daarvan biedt een van de kortste verzen in de bundel.
de schemer kraakt een huis braakt
meter na meter omheining uit gestrekte
bloemen buiten even vilte in het wachtlicht
gezette rijpgrage bomen buigen waar bonte
abelen hoge jongensdorstige ogen gooien
als hoe dan ook iets als lente hier opkomt
zeeuws licht
In haar langere verzen construeert Hirs zulke stemmingen op even klankrijke wijze. Jammer vind ik dat haar poëzie waar ze, zoals op pagina 37, syntactisch wetmatig en mededeelzaam wordt, aan kracht verliest. Dit geldt ook voor de op nachtzwarte pagina’s gezette reeks ‘bij toeval en de sterren’. Om een muzikale vergelijking te maken: de besterde achtergrond wekt bij mij een even overbodige ervaring als de kanonschoten en beierende kerkklokken in Tsjaikovski’s Ouverture solennelle (1812).
Maar toch – de poëzie van Hirs intrigeert me. Haar stameling is weliswaar geconstrueerd, maar bovenal lijkt ze daarbij op onderzoek uit. En dat onderzoek is een poëtisch avontuur. Ook voor nieuwsgierige lezers.”