“Zo zou men de gedichten van Rozalie Hirs ook kunnen zien als door water gladgemaakte kiezels – in het schaafwerk dat het vereist om ze te maken, en ook in hun tegelijk blijvende en voorbijgaande aard. Geluksbrenger is dus in meer dan één opzicht een gave bundel.” Edwin Fagel, De Recensent

Geluksbrenger heet deze vierdelige bundel van Rozalie Hirs (Gouda, 1965) en leesgeluk brengt hij, zeker voor wie graag teksten analyseert. Hirs, die elk onderwerp aankan, verspringt vaak van perspectief en techniek…om toch onmiskenbaar Hirs te blijven!” Albert Hagenaars, NBD

“Zo hoort het in poëzie: deze gedichten vallen niet onder één noemer te vangen. Gedichten zijn in hun diversiteit maar mogelijkheden. Een gedicht golft en vloeit. Gedichtenwater.” Alain Delmotte, Poëzierapport

“Een schitterende bundel, rijk van taal en met zichtbaar plezier geschreven.” Laurens Ham, Awater

inhoud

1. gedichten uit Geluksbrenger
1.1. Stamboom
1.2. Tuimelaar
1.3. Lees alle gedichten online

2. recensies over Geluksbrenger
2.1. Alain Delmotte: Thuiskomen in een molen
2.2. Edwin Fagel: Door het water gladgemaakte kiezels
2.3. Bart Vonck: Boek van de week: Geluksbrenger
2.4. Laurens Ham: Het vlindert op en neer
2.5. Albert Hagenaars: Geluksbrenger

3. digitale poëzie: Geluksbrenger online
3.1. mobile
3.2. kristalstructuur
3.3. rorschachvorm
3.4. letterverschijning
3.5. halo
3.6. dagelijks vliegen
3.7. lijnen
3.8. deconstructie
3.9. als water
3.10. bronvermeldingen

 

gedichten uit Geluksbrenger

Stamboom

Moeder femme fatale uit de modder getrokken vader onkruid groeit overal
bracht de geest van moedermoeder verhalenvlinder goed voor levenslang
moedervader in blauwe jaguar gesuikerde paaseitjes getoverd moederbroer
vier jaar oud in pyjama met de pont over het IJ moedermoedermoeder
jonggestorven moedermoedervader bariton aan vrouwen en drank teloorgegaan
moedermoedervadermoeder wierp de delving van de overtoom in een sok
100 gespaarde guldens droom aan het voeteneind moedervaderzus
verstoten voor gek versleten huissloof geboren 19 oktober 1919
moedervaderzus vermeende moedermoeder vadermoeder gedachte verbinding
tussen alles tractatus vadervader die voor sigaren en een borrel
brievenschrijver van de buurt vadermoedermoeder ongehuwd zonder middelen
vadermoedervader in vlees en bloed verstoten uit de naam van de steen
het fortuin van zijn vadermoedervadervader eerste verffabrikant
van nederland te haarlem verspeeld aan paarden verdronk zijn 19e
verjaardag vadervadermoeder kreeg 15 kinderen waarvan de jongste
vadervader levensboom komt daar nu leven van muziek of woorden dan?

 

Tuimelaar

Gelukkige hoedanigheid van onder de zeespiegel verblijven
of boven de wolken een stoffige veer de vogel vinden alles

verandert in de schemering verdwijnen opmerkingen
van de regen zinderende zon het gewicht de dingen meer

of minder is dat wat we leven noemen kleine witte bloemen
die tussen stenen groeien er genoeg herinnering voor een stroom

van dingen is samengebald tot een moment met dit beeld
of gevoel het gras dat wuift het riet zingt en water ruist alleen

in de taal van vogels of walvissen en stroomt net zo lang
als de lucht om bomen zich verliest in tijd en levens

in herinneringen onuitgenodigde feiten in aanwezigheid
van walvissen en vogels door het water gladgemaakte kiezels

kleuren waar het naartoe gaat dat je leeft en weet je verstrijkt
als alle betekenis op den duur je bewustzijn een korte zomer

 
 

recensies over Geluksbrenger

Thuiskomen in een molen
Alain Delmotte

Geluksbrenger is de vierde bundel van Rozalie Hirs en de lezer zal bezwaarlijk kunnen stellen dat al haar bundels op elkaar gelijken. Je herkent haar stem wel, natuurlijk, maar formeel volgt ze vaak van bundel tot bundel een ander spoor. In deze publicatie wordt dit meteen duidelijk: bij het doorbladeren ervan valt een typografisch spel op dat we eerder op zo’n systematische manier in geen enkel bundel van haar vonden. Geluksbrenger heeft zijn titel niet gestolen. Er staan inderdaad een paar gelukmakende gedichten in. De bundel klinkt fris, dynamisch en in die dynamiek laat zich veel argeloosheid zien. Neem nu de titel van een gedicht zoals ‘Van het wonder is woord’. Hirs maakt gebruik van het afgesleten en stereotiepe woord ‘wonder’ zonder daarbij haar geloofwaardigheid te verliezen. En stereotiep en afgesleten is het betreffende gedicht (met een knipoog naar Van Ostaijen) echt niet. Argeloos is Hirs in de wijze waarop ze zich – ik parafraseer – tot de glans bekent. De glans van de taal, de glans van de dingen.

Saai zijn deze teksten niet: al zijn ze veelzijdig gelaagd, ze blijven speels – als je als lezer tenminste die speelsheid wil herkennen en erkennen. Dat haar gedichten in concept en in praxis ‘muzikaal’ zijn, ligt voor de hand. Niet alleen omdat Hirs zelf ook als componiste werkzaam is. Niet alleen omdat zij in haar multi-music composities taal verwerkt (waarbij gedicht en muziek elkaar dus raken of bijna raken). Niet alleen omdat zij haar bundel met een motto van componist Dick Raaijmakers (die de eerste regels blijken te zijn van diens methode) laat voorafgaan. Maar vooral omdat deze gedichten de indruk geven in de lijn van een ‘contrapunt’ te zijn opgebouwd. Hirs lijkt in een gedicht verschillende gedichten tegelijkertijd op elkaar te stapelen, te bewerken, af te splitsen, door elkaar te mengen, door elkaar te schudden, in elkaar te laten vloeien. En dat in één enkele beweging. In één adem. In volgehouden adem. Hoe gecomponeerd, hoe geconstrueerd haar gedichten eigenlijk ook zijn: het komt nergens kunstmatig over. Haar gedichten willen. Haar gedichten blaken levenskrachtig, bieden een groot aanbod aan mogelijkheden. In het gedicht ‘Vorm’ lees ik op het einde de volgende woorden, of liever zinsflarden:

met de zin__________________________gevend ademend
________van zins-_______________en lichaams-
______________________bouw
___________________betekenen vorm
_______________veelvormig naar leven

Ademen is wellicht een van de sleutelbegrippen in de bundel. Ademen is het eerste wat een mens doet. Zijn eerste confrontatie met de wereld. Het eerste woord dat we spraken was misschien wel een inhalering. (Tot mijn spijt is dat woord niet te spellen. Het staat ook niet in Van Dale. Het overbrugt evenwel alle betekenissen van alle woorden die in dat sublieme boek staan.) Met het begrip ‘adem’ geeft ze meteen ook de mentale grenzen van haar poëticaal domein aan: denken en voelen maken daar samen deel van uit. Met ademen begint de taal, met ademen begint in een lichaam de taal. Verstrengeld in denken en voelen is adem niet meer dan de tastbare aanwezigheid van een lichaam (dat zich altijd in het nu, in het vandaag bevindt) in een gedicht, in een woord, in een zin.

Een zin leeft in het lichaam groeit
door een lichaam in voelen denken
werpt een bal vandaag zich tussen de regels
met dit (hier) de wereld en (dat) herhaalt

Met ademen begon dus ook het leren. Ademen is in ieder geval het eerste woord uit het mooie gedicht ‘Toen leerde ik (0-38 jaar)’. Ik neem het hieronder integraal over. Dit gedicht eindigt met ‘thuiskomen in een molen’. En dat is precies het gevoel dat me overviel bij het lezen van de bundel. Thuiskomen in een molen: een watermolen, welteverstaan, waarbij het rad door gedichtenwater in gang wordt gezet.

Schreven we gedichtenwater proefde je rimpelingen
door lippen besprekende tongen inhoud
vervormende eindige beekjes
teugjes
____nipjes

En de molen blijft maar gedichtenlang draaien, de woorden blijven maar komen, de woorden stromen. Een stormachtige thuiskomst. Technisch bereikt ze dit woordenstroomeffect door het weglaten van de leestekens (consequent laat ze elk gedicht met een hoofdletter beginnen, een detail heel zeker, maar het heeft een soort treffende zorgvuldigheid aan). Sinds Apollinaire is deze techniek een oud truukje maar het werkt. Zinnen lijken elkaar op die manier te overbruggen, te overmannen, elkaar voor te zijn, elkaar op te blazen. Op die manier ontstaan gedichten barstensvol anakoloeten. Een deconstruerend stijlmiddel dat in de gehele bundel wordt toegepast en die, zoals vermeld, zijn verrassingseffect blijft behouden.

‘Geluksbrenger’ is opgedeeld in vier cycli, die in hun visuele vormgeving van elkaar zijn gescheiden maar die stilistisch met elkaar verbonden blijven via minimale herhalingen en subtiel terugkerende motieven die met andere contexten geconfronteerd worden. Die visuele vormgeving verandert geleidelijk aan van cyclus tot cyclus: je merkt een verschuiving van compacte geblokte, proza-achtige teksten naar een zich over het blad vertakkende typografie. Om dan tenslotte in het slotgedicht – dat waarschijnlijk niet toevallig In één adem heet – van de laatste cyclus weer tot dichtheid te komen. Iets bracht dus de cycli structureel (en fysiek) in beweging: het lijkt wel of de dichter een bundel lang en diep heeft geïnhaleerd.

Thematisch doet zich ongeveer hetzelfde voor. De thematiek verschuift van het concrete naar het abstracte, van het particuliere naar het kosmologische. Van een gedicht over een stamboom naar een gedicht over UB313 2003. Van het heel onbenullig kleine naar het quasi spirituele (Hadewijch verschijnt in een van haar teksten). In beide gevallen gebeurt dit op het niveau van de taal en altijd met vingertoppengevoeligheid.

De opener heet ‘Geluksbrenger sporen’ en wordt gevolgd door ‘Gekromde tijd’, ‘Nu is een roos’ en ‘Gekromde ruimte’. Deze titels verklappen veel van wat Hirs in deze bundel doet: zij verkent in deze gedichten de dimensies ruimte en tijd. Nogal wat gedichten hebben een programmatisch karakter. Onder meer (en niet uitsluitend) een programmatisch karakter. (Zo hoort het in poëzie: deze gedichten vallen niet onder één noemer te vangen. Gedichten zijn in hun diversiteit maar mogelijkheden. Een gedicht golft en vloeit. Gedichtenwater.) Het eerste gedicht uit de laatste cyclus ‘Prologos’ is zo’n programmatisch gedicht. Het gedicht definieert zichzelf als:

______________________Een weg naar

_______handeling_______ruimte_______gemeenschappelijke

Het gedicht bevat

_______verzamelde namen_______van plaatstijd

Het gedicht wil

de wereld tegenkomen

Of bedoelt Hirs dat we in het gedicht de wereld kunnen tegenkomen? In ieder geval iets zou te ontwarren moeten zijn

_______op het glansvlak
_________van dingen

De bundel staat bol van dergelijke al dan niet poëticale overwegingen. Ze zijn nooit sluitend. Het zijn maar benaderingen, betrachtingen, verkenningen van ‘iets wat buiten ons van binnen is’ (zoals Hirs het omschrijft in het gedicht Definitie). Het daarnet geciteerde neologisme ‘plaatstijd’ vat het synchrone ‘gebeuren’ van deze bundel goed samen. Het neologisme komt elders nog eens voor en is daar misschien wel een ultieme definiëring van haar queeste:

hoe een berg namen ontstaat uit
de momentane botsing tussen plaatstijddeeltjes

Een bundel met vele aspecten. Een bundel zo divers dat het moeilijk is om er een representatief gedicht voor uit te kiezen. Een bundel voor elk wat wils dus, een bundel waarin de nieuwsgierig lezer zijn eigen voorkeuren kan opbouwen. Zelf vind ik de openingscyclus ronduit prachtig. Een bundel waar je als lezer langdurig mee in dialoog kunt gaan.

Toen leerde ik (0-38 JAAR)

Ademen zonder handen lopen langs de kast luisteren naar pipneus en wim
kartonnen boeken knippen luisteren naar hoe een letter klinkt een zusje
krijgen uit de poppenkast kijken naar hoe verf zingt langs de douane rijden
zonder verentooi tussen lijnen schrijven in de bus mechtild kennen en haar
moeder die maakt boter oma honing en brood van de berg naar het dal
gaan grotten ingaan stalactieten bartók’s naam spellen in papieren noten
bijna doodgaan dan een jongen zien olifanten tekenen ridders harten in
de sneeuwtrein naast elkaar heel dichtbij op de knieën een gedicht over
sneeuw een helder wit lint over de wereld eenzaam zijn alleen zijn van de
hel naar de hemel gaan door het woud in de regen gekust een deken van
handen voelen tentamens met blauwe hoofddoek en gouden oogschaduw
leren stevig door sigaren roken naakt in het gras liggen van vijf elementen
te eten krijgen naast niemand wonen die meubels verschuift op de vloer
schrijft dansen in de tor om vier uur patat eten wasmiddel zonder fosfaten
gebruiken een horloge met vallende cijfers lezen krullen afzetten vuurtoren
zijn op een wit tapijt in wonden wonen door brandende koorts rozalie
worden langs een zandweg lopen moedermoeders verliezen aan de dood
een helse film opnemen een heilige berg bezoeken een hart ontmoeten
de atlantische greppel oversteken dromen van de maria met een stijve
het jezuskindje aan haar borst straatkatjes geboren zien worden zien smullen
van dode ratten de new york times uitsneeuwen thuiskomen in een molen

(Poëzierapport, Belgie, 14 mei 2009)

Door het water gladgemaakte kiezels
Edwin Fagel

Taal is een klanksysteem, schrift een systeem om die klanken te noteren. Je zou taal dus kunnen zien als een vorm van muziek; dat maakt het schrijven van gedichten een vorm van componeren. Natuurlijk is het verschil met muziek dat woorden betekenissen genereren.
Rozalie Hirs heeft een muzikale manier van dichten, zoals ook te lezen is in haar nieuwste bundel, Geluksbrenger. Ze is daarbij een uitgesproken voorbeeld van een dichter die de verschillende betekenissen van een woord mooi weet uit te buiten.

Naast dichter is Rozalie Hirs ook componist. Wie haar wel eens heeft zien optreden, weet dat haar gedichten klinken als een tussenvorm tussen poëzie en muziek. Of het een vast deel van haar repertoire is weet ik niet (ik denk het niet), maar ik heb eens een optreden van Hirs meegemaakt waarbij ze tegen een achtergrond van klank- en ritmische effecten haar regels monotoon voordroeg. Een noodoplossing lijkt me, maar de enig mogelijke als je de gedichten in je eentje wil voorlezen. Als je de poëzie van Hirs namelijk in muzikale termen zou proberen te omschrijven, zou je in ieder geval moeten concluderen dat haar regels vooral samenklanken zijn, in plaats van melodieën. Vaak speelt het woord gelijktijdig een rol in verschillende zinnen. Als je in een voordracht aan alle betekenissen recht zou willen doen, zouden de gedichten door minimaal twee mensen tegelijk moeten worden voorgelezen, waarbij ieder een andere intonatie gebruikt. Dat is niet om aan te horen, lijkt me – vandaar dat de keuze voor een monotone, intonatieloze voordracht logisch is.

De bundel Geluksbrenger is hecht gecomponeerd. De bundel bestaat uit vier afdelingen: ‘Geluksbrenger sporen’, ‘Gekromde tijd’, ‘Nu is een roos’ en ‘Gekromde ruimte’. Uit de afdelingstitels blijkt al duidelijk dat tijd en ruimte worden geproblematiseerd, en uit de gedichten zelf blijkt dat verder:

Wetmatigheden

In de vrijgegeven storm vind ik mijn stoel in de hemel
klimt het vliegtuig langs wolken het licht tegemoet ontdekt

slaperig vanmorgen als vliegende visser op weg onzichtbare
sprong bliksemend door een ademende vlucht vogels

de bloeiende amandelboom bloedmooiste streek aan een meer
een heuvel nevelig dal door hogere heuvels versterkt aangroeiend

tot stad waar overstromende rivieren zonnewendes glanzen
van levenden en geliefden aan niemand toebehoren aan elkaar

raken vallend het laatste nieuws opvangen vandaag
bijvoorbeeld in een omgeving van enige mensen en dingen

(p. 28)

De tweede strofe refereert m.i. niet toevallig aan het bekende gedicht ‘visser van ma yuan’ van Lucebert: “onder wolken vogels varen/onder golven vliegen vissen/ maar daartussen rust de visser”. Over de interpretatie van dit gedicht valt veel, zeer veel te zeggen, in dit verband lijkt me in ieder geval relevant dat onduidelijk is waar het beschrevene zich afspeelt: in de lucht of in het water. De referentie aan ‘visser van ma yuan’ is in deze bundel belangrijk. De (vliegende) vissen, wolken en water komen in veel gedichten terug, ook om het begrip ‘tijd’ te problematiseren:

De tijd zwemt langs een walvis vliegt met een vogel op die en die
wijze vervalt de wereld hun bewegingen snijden gebeurtenissen

(Uit: ‘De tijd van een boom’, p. 47).

In de openingsafdeling wordt ‘Geluksbrenger’ geïntroduceerd, nadrukkelijk als persoon. Ik vermoed dat ‘Geluksbrenger’ vrouwelijk is, gezien de spullen (sporen) die we van haar aantreffen in het gedicht ‘Geluksbrenger sporen’. Ze heeft een stamboom met een lange voorgeschiedenis, een jeugd waarin alles (in ieder geval tot en met het 38ste levensjaar) wordt aangeleerd. In het gedicht ‘Vlinders gras’, dat vier pagina’s beslaat, heeft de bladspiegel op de eerste en de laatste pagina de vorm van een vlindervleugel. In de twee tussenliggende pagina’s fladderen de woorden ‘vlinder’, ‘gras’ en ‘veld’ zelf over de pagina. Geluksbrenger begint met het verkennen van de ruimte.

In de slotafdeling ‘Gekromde ruimte’ bewegen de woorden zich eveneens over de bladspiegel, maar lijkt de te verkennen ruimte zich voornamelijk in het lichaam te bevinden. Het lichaam is sterfelijk, maar al het andere is net zo tijdelijk van aard. Vandaar dat ‘nu’ een ‘roos’ is: mooi op het moment dat het er is, maar per definitie niet eeuwig. Woorden als ‘nu’, ‘adem’, ‘open’ en ‘mogelijkheden’ spelen een sleutelrol in deze bundel. Ze getuigen van een open mentaliteit, een omhelzing van alles. (Nu moet ik aan dat andere gedicht van Lucebert denken, ‘er is alles in de wereld het is alles’). Hierin openbaart zich Geluksbrenger. Uiteindelijk komt dit neer op een hartstochtelijk beleden ‘pluk de dag’, want alles gaat voorbij. Heel fraai wordt dit verwoord in ‘Tuimelaar’:

Gelukkige hoedanigheid vanonder de zeespiegel verblijven
of boven de wolken een stoffige veer de vogel vinden alles

verandert in de schemering verdwijnen opmerkingen
van de regen zinderende zon het gewicht de dingen meer

of minder is dat dat wat we leven noemen kleine witte bloemen
die tussen stenen groeien er genoeg herinnering voor een stroom

van dingen is samengebald tot een moment met dit beeld
of gevoel het gras dat wuift het riet zingt en water ruist alleen

in de taal van vogels of walvissen en stroomt net zo lang
als de lucht om bomen zich verliest in tijd en levens

in herinneringen onuitgenodigde feiten in aanwezigheid
van walvissen en vogels door het water gladgemaakte kiezels

kleuren waar het naartoe gaat dat je leeft en weet je verstrijkt
als alle betekenis op den duur je bewustzijn een korte zomer

(p. 30)

Met name het beeld van de door water gladgemaakte kiezels (dat in de bundel verschillende keren terugkomt) is in dit verband geslaagd. Daarin komen tijd en ruimte, en hun effect op elkaar, samen: zowel het voorbijgaan in het eroderen, als het (in een andere vorm) blijven. Zo zou men de gedichten van Rozalie Hirs ook kunnen zien als door water gladgemaakte kiezels – in het schaafwerk dat het vereist om ze te maken, en ook in hun tegelijk blijvende en voorbijgaande aard. Geluksbrenger is dus in meer dan één opzicht een gave bundel.

(De Recensent, 23 september 2009)

Boek van de week: Rozalie Hirs – Geluksbrenger
Bart Vonck

Rozalie Hirs’ nieuwe bundel moet je meer dan één keer lezen. Haar gedichten bestaan meestal uit opsommingen, die in het eerste deel, ‘Geluksbrenger sporen’, de vorm van (autobiografische) prozagedichten aannemen. Bij een eerste lectuur werd ik voortgejaagd door het snelle ritme van de verwoording. Ik las de bundel in één ruk uit en wist daarna meteen: die eerste lezing was trouw aan Hirs’ voortstuwende ritme, maar ik liet wellicht heel wat betekenisniveaus aan mij voorbijgaan. Hirs trekt sporen in de werkelijkheid, vermengt werelden met elkaar. In haar gedichten, door de vorm van haar gedichten, ligt Hirs te dobberen in een water dat alle fenomenologische verschijnselen lijkt te omvatten. Ik zou die teksten ‘fluxus’-verwoordingen willen noemen: de werkelijkheid is een overrompelende stroming waarin de tegengestelden worden opgeheven. Hirs is bezeten van de uitspraak van Van Ostaijen: “Ik wil bloot zijn en beginnen” (geciteerd in het gedicht ‘Van het wonder is het woord’) en gaat ervan uit dat poëzie het “wonder” van het reële uitdrukt. Het reële (ook het autobiografische van de ‘ik’-figuur) zet ertoe aan collages te schrijven met ‘objets trouvés’, plaatsbepalingen op te sporen en woorden tussen haakjes te plaatsen of te doorstrepen. In het gedicht ‘Wiskunde’ (uit de vierde afdeling, ‘Gekromde ruimte’) lees ik: “Een vaststaand ding / bekijk ik met argusogen / gooi er een woord in / bij wijze van naam / door een afgesproken raam / eenheidsoperatie”. Poëzie is kennisleer bij Hirs: het peillood van het woord meet de verschillende betekenisniveaus die door de doorlopende vorm van het gedicht in elkaar gaan overlopen.
De bundel telt vier afdelingen: ‘Geluksbrenger sporen’, ‘Gekromde tijd’, ‘Nu is een roos’ en ‘Gekromde ruimte’. Uit de titels blijkt al dat de vaststaande categorieën waarin de werkelijkheid fysisch wordt uitgedrukt (ruimte en tijd) aan een nieuwe verhouding toe zijn. “Schrijven muziek” (in ‘Prologos’) is de nieuwe naam van het werkelijke. En de titel ‘Prologos’ (waarbij het ontbreken van het afkappingsteken suggereert dat we er de Griekse ‘logos’ in moeten lezen) maakt heel wat duidelijk: de voorwoordelijke ervaring legt aan op een ononderscheiden en ononderscheidbare stroom die aan de waarneming voorafgaat. Paradoxaal is natuurlijk dat Hirs toch haar toevlucht moet nemen tot het ‘woord’ dat eigenlijk de ‘logos’ zelf is om de ‘prologale’ wereld te beschrijven. Dat is de grote uitdaging van die als in een roes geschreven gedichten (niet voor niets wijdt Hirs een lang en intens mooi gedicht aan de mystica Hadewijch): met ‘logische’ woorden de ‘voorlogische’ werkelijkheid vertolken. Meervoudig is de ervaring, plooibaar blijkt het woord dat bij Hirs de volgende zending meekrijgt: “proeven naar iemand die ik nog niet ben / het om me heen ontsluitend waar het kijken / ingekeerd uitschrijft een weg vindt” (in het gedicht ‘Tekstverschijning’). Hirs’ fenomenologisch onderzoek is ge(s)laagd: alle niveaus van waarneming (ook de ‘voorwoordelijke’) krijgen in haar teksten een doop in het stromen dat aan de zegging voorafgaat, dat in de zegging ‘verschijnt’. Deze bundel is, naast een schrijf- en een leesavontuur, een uitmuntend getuigenis van iemand die de poëzie aanwendt om de/haar wereld te (ver)kennen.

(Vlabin-vbc, België, 15 juni 2009)

Het vlindert op en neer
Laurens Ham

Soms geeft poëzie zich niet zomaar prijs. Geluksbrenger, de vierde bundel van componist en dichter Rozalie Hirs, is een bundel die zo uitdagend is dat hij een positieve vorm van razenij bij me teweegbrengt. Steeds vlindert de betekenis van me weg. De betekenis en relaties die ik in de tekst aanbreng, moeten telkens worden bijgesteld.
Het mooie is dat ik er zo toe wordt aangezet hetzelfde proces door te maken als Hirs bij het schrijven van Geluksbrenger. Zij moet de complexe werkelijkheid in woorden en vormen zien te vangen, maar merkt dat de woorden telkens tekortschieten. Neem ‘Winterkoninkje’, waarin ze de taal van een winterkoninkje probeert weer te geven. Als het vogeltje begint te zingen staat er dit:

(…) één (geen) geen één (één) alles in alles en (alles)
of alles in één uitwisselen eindigheid nastreven
(falen) in tenietdoen door verandering tenietdoen

het opnieuw proberen (veranderen) iets doorhalen
overnieuw proberen één (geen) geen één (één) alles

Dit is tegelijk een portrettering van de dichter die tevergeefs een gedicht probeert te schrijven en een adequate weergave van de gefragmenteerde zang van het vogeltje.
In de bundel wordt voortdurend gezocht naar een passende poëtische vorm om de beschreven werkelijkheid weer te geven. De zoektocht is ook terug te zien in de ontwikkeling die zich tussen de vier afdelingen afspeelt. De compacte prozaïsche vorm in ‘Geluksbrenger sporen’ valt langzaam uit elkaar, totdat de woorden in ‘Gekromde ruimte’ zo los over de pagina zijn verspreid, dat de gedichten op talloze manieren te lezen en te begrijpen zijn.
In verschillende gedichten uit de afdeling ‘Nu is een roos’, vooral het programmatische ‘Tekstverschijning’, wordt geprobeerd onder woorden te brengen hoe het schrijfproces verloopt. Hirs schrijft: ‘het om me heen ontsluitend waar het kijken ingekeerd uitschrijft een weg vindt’. Deze regels laten in gecomprimeerde taal de verschillende stappen van het schrijfproces zien. De dichter probeert haar omgeving (‘het om me heen’) te ontsluiten door om zich heen te kijken, de beelden in de eigen geest te transformeren naar taal en die taal op te schrijven. Bij dat transformatieproces spelen twee instanties een rol: het gevoel en de ratio, of ‘voelen denken’ zoals Hirs het zelf noemt.
Regelmatig keert het motief van de droom in de bundel terug, een motief dat met het voelen en de verbeelding in verband kan worden gebracht. Het droomachtige idioom van de onbegrensde verbeelding, van een wereld waarn bomen spreken, vogels denken en sterren lusiteren, wordt echter ook met natuurwetenschappelijke taal opgeladen:

(…) bomen vertellen hoe een berg namen ontstaat uit
de momentane botsing tussen plaatstijddeeltjes sterren luisteren

hoe het gebeuren volgens banen zichtbaar gemaakt in stof zich
voltrekt en tijd breekt als de nachtegaal denkt dat hij slaapt

‘Plaatstijddeeltjes’ herinnert aan Einsteins algemene relativiteitstheorie, net als de afdelingstitels ‘Gekromde tijd’ en ‘Gekromde ruimte’. Einsteins idee dat ruimte en tijd allemaal dimensies van één onscheidbare ruimtetijd zijn, wordt poëtisch uitgedrukt in Hirs’ gedichten. Zo wijst ze erop dat je de ’tijd van een boom’ afleest aan de ruimte die hij inneemt: ‘jaarring jaarring jaarring’. Ook in de term lichtjaren worden ruimte en tijd versmolten. Hirs laat zich in haar pogingen om de wereld te interpreteren dus telkens door de bètawetenschap inspireren. Tegelijk maakt ze van veel minder technische bronnen gebruik: ‘Van het wonder is woord’ is een collage van fragmenten uit Paul van Ostaijens Feesten van Angst en Pijn.
Met verbazing ontrafel ik dit web van citaten, verwijzingen en feiten. Ik zou bijna vergeten wat deze tekst dankzij, of misschien wel ondanks, deze citaten óók is: een schitterende bundel, rijk van taal en met zichtbaar plezier geschreven. Ontrafel dus niet alleen, lees ook vooral. En dan nog eens en nog eens. Geluksbrenger is het waard.

(Awater poëzietijdschrift, winter 2009)

Rozalie Hirs: Geluksbrenger
Albert Hagenaars

Geluksbrenger heet deze vierdelige bundel van Rozalie Hirs (Gouda, 1965) en leesgeluk brengt hij, zeker voor wie graag teksten analyseert. Hirs, die elk onderwerp aankan, verspringt vaak van perspectief en techniek…om toch onmiskenbaar Hirs te blijven! In het openingsgedicht, dat net als de meeste andere teksten een prosodie kent die door associaties wordt opgeschud en vrij is van leestekens, vallen woorden op als: moedermoeder, vadervadermoeder, vadermoedermoeder (voor oma etc.). Achter in het boekje staan gedichten waarvan de typografisch verspringende woordgroepen nog met elkaar in verband gebracht moeten worden. Ook tussen begin en einde is het puzzelen geblazen in deze speelse maar energieke poëzie, die minstens zoveel taalspel als duiding en zin nastreeft. In dat opzicht zal Hirs muzikale opleiding (ze is componist) zeker een rol spelen. Lang niet alle lezers houden ervan hard te moeten aanpakken maar wie de ogen wil strekken zal de gewaarwording ondergaan iets bijzonders mee te maken:

Gelukkige hoedanigheid vanonder de zeespiegel verblijven
of boven de wolken een stoffige veer de vogel vinden alles (…)

(Nederlandse Bibliotheek Dienst, februari 2009)

 

digitale poëzie: Geluksbrenger online

Inleiding

In 2006 deed beeldend kunstenaar/ nieuwe media kunstenaar Harm van den Dorpel samen met Rozalie Hirs mee met de tweede aflevering van Poëzie op het Scherm, een initiatief van het Nederlands Letterenfonds (voorheen Fonds voor de Letteren).
Tijdens de officiële presentatie in De Waag, Amsterdam, op 17 mei 2006, presenteerden Hirs en Van den Dorpel een tweetal interactieve poëzieapplicaties, te weten Stamboom (klik op het icoontje onder het gedicht om de digitale app te openen) en Tekstverschijning. Toen de bundel Geluksbrenger (Amsterdam: Querido, 2008), waarvan deze twee gedichten deel uit maakten, was uitverkocht, besloot het duo om de complete bundel online aan te bieden. Harm van den Dorpel koos voor een html-omgeving, waarbinnen hij alle programmatuur voor de applicaties zelf ontwikkelde.

Op 11 februari 2011 verscheen Geluksbrenger online met gedichten, opnames, en muziek (luisterruimten, gesproken woord, en muziekstukken met tekst) door Rozalie Hirs, en interactieve poëzieapplicaties ontwikkeld door Harm van den Dorpel.
De interactieve applicaties maken de leeservaring, die zich normaliter tot de pagina en het hoofd van de lezer beperkt, tastbaar en zichtbaar. Als lezer maak je tijdens het lezen keer op keer talloze keuzes en ben je de tekst in feite aan het herscheppen terwijl je leest, meer dan je meestal beseft. Interactieve applicaties en digitale poëzie kunnen dit ingrijpen in en herscheppen van de tekst inzichtelijk maken en iets van de leeservaring en soms zelfs van de schrijfervaring van de dichter tonen.

Vanwege de grote verscheidenheid aan ontwikkelde applicaties worden er hier een aantal apart benoemd:

mobile

Voorbeeld van een mobile: Stamboom

kristalstructuur

Voorbeelden van kristalstructuren: Hadewijch, Definitie, Een wens, Zon dezelfde kamer,

rorschachvorm

Voorbeelden van rorschachvormen: Prologos, Van wegen, Kijker oog grijs, Wereld van nu, Topologie, Nachthart, UB313 2003, Leven mogelijkheden, Vorm

verschijning en verdwijning

Voorbeeld van de verschijning en verdwijning: Tekstverschijning

halo

Voorbeeld van een halo: Ziverdauw

dagelijkse vliegen

Voorbeelden van vliegen binnen Dagelijks

lijnen

Voorbeelden van lijnen in Toen leerde ik (0-38 jaar)

deconstructie

Voorbeeld van een deconstructie: Maken breken

water

Voorbeeld van een vol- en leegstromend gedicht

bronvermeldingen

Voorbeelden van bronvermeldingen in Gevonden voorwerpen en Straatnamenregister