“Het is haar meest gedurfde en misschien wel persoonlijkste bundel tot nu toe, in die zin dat de stem van de dichter luider dan ooit doorklinkt.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“In haar natuurgedichten zweeft Rozalie Hirs boven de materie, en geeft de menselijke ervaring een stem.” (Rob Schouten, Trouw)
“Wat dat betreft zijn de woorden van Hirs, die ook actief is als componist, hier net muziek: de akkoorden vloeien ritmisch in elkaar over, zonder zich iets aan te trekken van de grenzen van een zin.” (Jeroen Dera, De Standaard)
“Hirs is erin geslaagd om een zeer actueel, nijpend probleem, de klimaatverandering, tot een lyrische woordenstroom te verwerken. Hierbij verbindt ze de magie van poëzie met de bijtende ironie van protest.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“In 34 gedichten beschrijft Hirs de staat van de natuur zoals die zich nu aan haar voordoet, bezig te veranderen, misschien wel ten onder te gaan, maar tegelijkertijd nog vol kracht en karakter.” (Rob Schouten, Trouw)
“Wie deze bundel leest zal balanceren tussen wanhoop en diepe ontroering.” (Dietske Geerlings, Tzum)
“Het lukt Hirs namelijk om de klimaatproblematiek naadloos te verweven met (poëtische) beelden van wat ons mens maakt, zoals liefde of spiritualiteit.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“De meerduidigheid tiert welig in deze verzen zonder interpunctie.” (Jeroen Dera, De Standaard)
“Stel je eens voor dat je in een huis leeft waarin alles, maar dan ook alles, voortdurend praat. Zo’n huis is de aarde. Althans, zo is de aarde in ecologica, de nieuwe van ondergang bewuste bundel van Rozalie Hirs.” (Geertjan de Vugt, Volkskrant)
“Taal heeft hier met andere woorden een dubbele functie: de woorden in deze gedichten stellen niet alleen ons gedrag aan de kaak, maar brengen ook een ode aan de onbegrensdheid van de natuur, het leven en ons voorstellingsvermogen. Deze vitale idee van ruimte verklaart mede waarom Hirs nauwelijks leestekens gebruikt en een voorkeur heeft voor ontregelende technieken als apokoinou en asyndeton, waarbij zinnen maar lijken door te lopen. Hirs’ meesterlijke gebruik van de apokoinou moet in deze context van een gecondenseerde, vitalistische manier van communiceren opgevat worden.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“Het gebruik van taal is evenmin als het samenleven op aarde geheel vrijblijvend. Elke keuze die je maakt, heeft consequenties. Daarom is het zo indrukwekkend dat Hirs de lezer van deze bundel tot deelgenoot maakt: je kunt deze bundel niet lezen zonder keuzes te maken, zonder na te denken over wat je aan het doen bent.” (Dietske Geerlings, Tzum)
“In organische, modulerende gedichten zonder punten of komma’s beschrijft ze, zonder oordeel of angst, wat de hedendaagse mens gefascineerd ervaart, want ‘voor elke onbekende variabele is een labyrint waar de kunst begint’.” (Rob Schouten, Trouw)
“Het talige vermogen om een wereld te scheppen is echter niet volledig vrijblijvend; het idee van zorg, waarbij we niet alleen voor elkaar maar ook voor de aarde dienen te zorgen, staat centraal in deze bundel.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“In de ‘ecologica’ van de poëzie tekent Hirs die ecologische verwarring op, zonder af te doen aan de diepe schoonheid die zij nog steeds in de natuur ervaart.” (Jeroen Dera, De Standaard)
“De implicatie hiervan is dat we veel (nog) niet weten en dat de (ongerepte) natuur ook een duistere, ongekende kant heeft die we moeten eren.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“Een betere illustratie van het boek der natuur is haast ondenkbaar. Want niet alleen godgeleerden, filosofen en dichters hebben in de natuur een boek ontwaard. Ook de wetenschap deed dat. ‘stekend longkruid’, ‘kraailook’ of ‘bont kroonkruid’ – je kunt je afvragen waarin meer poëzie schuilt: in de natuur zelf of in de woorden die de natuurvorsers aan de planten gaven.” (Geertjan de Vugt, Volkskrant)
“Lezen is scheppen en leven tegelijk, zoals schrijven dat ook is.” (Dietske Geerlings, Tzum)
“Ook daarin lijkt het boek der natuur op het boek met verzen: op de witte ondergrond tiert de betekenis welig.” (Geertjan de Vugt, Volkskrant)
“Op die manier schippert dit dichterlijke Atlantis, dat zowel prachtig als onheilspellend is, tussen hoop en ontreddering, poëzie en betoog.” (Helena Van Praet, Poëziekrant)
“Achter op de bundel liet ze bij wijze van flaptekst een soort wapenspreuk opnemen: ‘van meet af aan articulatie’. Dat slaat op de van begin af aan uitgesproken natuur, maar vooral ook op haar eigen werk.” (Rob Schouten, Trouw)
“De Nederlandse dichter voor lezers met oren is Rozalie Hirs. Je kon altijd al horen aan haar werk dat ze een componist is, iemand die gewend is om te luisteren naar de wereld en naar de taal. (Marc van Oostendorp, Neerlandistiek)
“Het best bewaarde geheim van de Nederlandse poëzie. Rozalie Hirs schrijft gedichten zoals niemand anders dat doet. Lyrisch, muzikaal, intuïtief en heel erg precies.” (Joost Baars, De Dolfijn)
inhoud
1. gedichten
1.1. geef je over
1.2. al dat groen van ons
1.3. kleed je aan
3. muziek
3.1 al dat groen en blauw (2022)
3.2 atlantis ampersand (2015)
3.3 o kleine distel (2004)
gedichten
geef je over
geef je over als altijd ruik het nieuwe seizoen
als aarde weer verdwijnt in donkerder lucht
geef de taal terug uit naam van het laatste
paar siberische kraanvogels zowaar in leven
hun komma te lezen als meditatieve onthoofding
een kwestie van opsporing door bijen nat van honing
of door gekweel van een nachtegaal als de beste
zwanger van betekenis vooruitgeworpen voor ogen
een schaduw zich uitstrekt tot aan tekst of sterren
een hele wereld buiten haakjes zich verzamelt
als een kring van halflicht de allerlaatste zwerm
bedreigde woorden langzaam deze beslissing onthult
het zaad om te planten inderdaad een nieuwe tijd
die het verdwenen paar in heilige boeken vangt
al dat groen van ons
het lichaam is gepaster voor muziek ter plaatse
uit een boom gevallen in ondiepe bosplas
aan zijn omgeving zich spiegelt of andersom
is vruchtbare argumentatie van de natuur misschien
wel de wildste beweging van allemaal zo een droom
van een magisch leven tot ver in de schemering
als een laatste verontschuldiging stroomt dat licht
op water intussen rusteloze skeletten van dennen
wiegen hun pezige ledematen in slaap genestelde
paren wederkerig op sensationelere wijze
overvleugelen grenzen duiken langs omzwervingen
dan zweven open vragen naar al dat groen van ons
kleed je aan
kleed je aan blauwtje met een of andere grote sprong
uitgerust als scherpe zwaluwen op jacht naar de laatste bocht
van een liefde sterk genoeg om woorden te vinden
eet je als larve eerst van de grote pimpernel een bloem
is dat welteverstaan voor de rups die op de grond
zich laat vallen zodat er niets verloren gaat
in de volmaakte droom komt het als een verrassing
van de bloem gevallen dan nabij een mierennest
door moerasstekers opgevoed de betovering verbroken
zodra ontpopt maak dat je wegkomt vlinder
als je uit handen van mierenliefde wederom geboren
vervliegt naar verdere hemelen van warmte
wetenschap, ecologie
De poëzie van ecologica viert de natuur in al haar diversiteit. Maar benoemt ook zorgen en verdriet om crises in de natuur door toedoen van de mens: milieuvervuiling, de opwarming van de aarde (klimaatcrisis), het uitsterven van dieren en planten, het afsterven van het koraafrif, drinkwatertekorten, overstromingen.
In ecologica komen verschillende (in Nederland of de wereld) bedreigde of beschermde diersoorten, plantensoorten en ecosystemen voor. Onder andere de Siberische kraanvogel (Leucogeranus leucogeranus), het koraalrif, de roerdomp (Botaurus stellaris), het pimpernelblauwtje (Maculinea teleius), de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis), de groene glazenmaker (Aeshna viridis), krabbenscheer (Stratiotes aloides), zeerussen (Juncus maritimus), en de grijze walvis (Eschrichtius robustus).
In de gedichten [19] en [32] staan twee bekende waardplanten en een symbiose tussen mier en vlinder centraal. De moerassteker, synoniem voor de moerassteekmier (Myrmica scabrinodis), speelt een rol bij de voortplanting van het pimpernelblauwtje: de rups van het pimpernelblauwtje leeft in symbiose met de mier tot hij zich als vlinder ontpopt. De grote pimpelnel is tevens waardplant voor het pimpernelblauwtje. Een plant uit de waterkaardenfamilie, de krabbenscheer, is waardplant voor enkele zeldzame insectensoorten, onder meer de groene glazenmaker, een libelle. Als waardplanten die gevoelig zijn voor milieuvervuiling verdwijnen, leidt dit ook tot de verdwijning van de van de waardplanten afhankelijke vlinder- en insectensoorten.
Het meerstemmige gedicht ‘o kleine distel’ maakt in diverse talen melding van, veelal geneeskrachtige, plantensoorten, die van oudsher in kalkrijke gebieden binnen de desbetreffende taalgebieden aanwezig zijn of waren. De gebruikte talen zijn door de geologische, biologische en ecologische eigenaardigheden van deze gebieden met elkaar verbonden via de aanwezigheid van genoemde planten. ‘o kleine distel’ is ontstaan tijdens de Sommerakademie 2004 van de Akademie der Künste, Berlijn. De Sommerakademie vond plaats in Rüdersdorf, gelegen binnen een oud kalksteenrijk gebied nabij Berlijn, waar mijnbouw ooit een belangrijke bron van inkomsten vormde. De dichter deed onderzoek naar de veranderende plantengroei binnen dit gebied en vond overeenkomsten met soortgelijke streken in andere landen. Haar fascinatie voor de overeenkomsten en verschillen van de plantennamen in de bijbehorende talen (en dialecten) leidde tot ‘o kleine distel’, een ode aan de distel. De opsomming van aanwezige planten in de omgeving vormt een koor binnen het gedicht, als ware het een ecologisch systeem of “wereld” van waaruit het individu spreekt.
muziek
al dat groen en blauw (2022)
De muziekcompositie al dat groen en blauw voor spreekstem en elektronische klanken (2022) is door Hirs gecomponeerd in opdracht van Woordnacht, op basis van een aantal gedichten uit ecologica (2023). De première van het werk vond tijdens het festival Woordnacht plaats op 29 oktober 2022 in Het nieuwe instituut, Museumpark, Rotterdam. Tijdens de première werd het beeldend werk op de golven van de vrije zee (2022) van Jet Nijkamp geprojecteerd. Met grote dank aan Jet Nijkamp (beeldend kunstenaar), Magnus Robb (ornitholoog), Zip Boterbloem (technische ondersteuning).
atlantis ampersand (2015)
Het gedicht ‘atlantis &’ vormde het libretto voor Hirs’ compositie atlantis ampersand (muziek, poëzie; 2015), een opdrachtwerk van Holland Festival voor Klangforum Wien. Het achterliggende idee voor libretto en muziekstuk is de verklanking van een apocalypstische dodenzang, tijdens de ondergang van de mythische stad Atlantis in het water. In verschillende talen klinken flarden poëzie gefilterd door het water: alleen de klinkers zijn nog hoorbaar. De wereldpremière in Het Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam, vond op 6 juni 2015 plaats tijdens Urbo Kune, een event rond het thema van de utopische stad. Het gedicht is tevens opgenomen in Dietsche Warande & Belfort (themanummer onmogelijk scenario, DW B 2015 4; curator: Maud Vanhauwaert). Met grote dank aan de vertalers van Hirs’ poëzie, te weten Kim Andringa, Henri Deluy, Donald Gardner, Ard Posthuma en Diego Puls.
o kleine distel (2004)
Het gedicht ‘o kleine distel’ (2004) en de gelijknamige muziekcompositie zijn ontstaan tijdens de Sommerakademie Rüdersdorf van de Akademie der Künste, Berlijn, voor de animatiefilm a throw-away coincidence that determined everything (animatie: Paul Leyton; poëzie, stem, compositie: Hirs). Onderstaande afbeelding toont de protagonist van de animatiefilm van Leyton, de kleine distel.